Deze these over ‘de identiteit van de Nederlandse psychologie in de tweede helft van de twintigste eeuw’ is geschreven in het kader van de Master – Algemene Psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Deze these is tot stand gekomen vanuit mijn interesse in de specialisatie ‘Theorie en geschiedenis van de psychologie’. Deze leerstoelgroep probeert nieuwe perspectieven te geven op de ontwikkeling van de psychologie, door te verduidelijken op welke wijze methoden, theorieën en feiten, die de menselijke psyche duid(d)en, in verband staan met de samenleving. Voor verdere verdieping heb ik me gericht op de ‘Wijsbegeerte van de psychologie’.
Vanuit deze achtergrond kreeg ik belangstelling voor de ontwikkeling van de psychologie, haar positie ten opzichte van de samenleving, haar verhouding tot andere disciplines en haar mogelijkheden tot wetenschappelijk verklaren. Deze onderwerpen vallen onder de noemer: ‘grenzen van de psychologie’. In deze these zullen enkele recente, kwesties beschreven worden die bijgedragen hebben aan de grenzen van de Nederlandse psychologie.
Samenvatting
Dit onderzoek gaat over de identiteit van de Nederlandse psychologie in de tweede helft van de twintigste eeuw. Ik vat daarbij de identiteit vooral op als bepaald door haar grenzen. Het grenswerk is zichtbaar gemaakt aan de hand van Gieryn’s vier typen van demarcatie: monopoliseren, uitbreiden, beschermen en buitensluiten. Voorts vergelijk ik de verschillende cases in dit verslag met het door Johannes Linschoten voltrokken grenswerk.
Met een betoog voor een experimenteler georiënteerde psychologie bakende Linschoten de psychologie af van de lekenkennis en deed daarmee het psychologendomein krimpen. Maar het domein was in de decennia daarvoor al sterk gegroeid en leken en andere wetenschappers probeerden daarvan te profiteren. De eerste casestudie betreft dan ook de discussie over de wettelijke titelbescherming voor psychologen. Met zo’n titel zou het psychologenterrein gemonopoliseerd kunnen worden voor uitsluitend afgestudeerde psychologen. Bovendien zouden anderen die zich ook psycholoog noemden buiten gesloten kunnen worden. Maar niet alle psychologen waren voor de titelbescherming, omdat zij vonden dat het niet paste bij de maatschappelijke veranderingen van de jaren zestig.
De tweede casestudie gaat over de verwantschap van de psychologie met haar buurwetenschappen. Om een eigen cultureel domein te verwerven diende de psychologie los te komen van de filosofie, de natuurwetenschappen en haar concurrenten pedagogiek en sociologie. Door haar natuurwetenschappelijke houding verzelfstandigde de psychologie in een vroeg stadium. Ook wist ze een grote betrouwbaarheid te wekken bij de samenleving, waardoor ze een sterke maatschappelijke invloed verwierf. Toen er eenmaal duidelijke grenzen waren tussen de verschillende disciplines werd ook de samenwerking belangrijker, maar deze kwam moeizaam op gang. Vanwege haar machtige positie in de maatschappij was een nauwere samenwerking met de verwante wetenschappen voor de psychologie niet zo noodzakelijk. Bovendien wou de psychologie niet het gevaar lopen om haar invloedrijke positie in de maatschappij te moeten delen. Dit zelfvertrouwen van de psychologie gaat echter gepaard met vooroordelen jegens buurwetenschappen en een enigszins onkritische houding ten aanzien van de eigen methode. Maar psychologen moeten niet vergeten dat met het aannemen van een natuurwetenschappelijke houding de zelfbetrokkenheid nog niet verdwenen is.